‘U wandelt door een landschap dat door mensenhanden werd gemaakt: akkers en weilanden, zo ver het oog kan reiken, maar ook bomenlanen, hagen en kruidenbermen’. Dan komt de wending naar de opmerking dat het echt wel om natuur gaat. ‘Dit open landschap herbergt weidevogels, zoals kievit en wulp, maar ook de grauwe gans. De houtkanten bieden schuilmogelijkheden voor patrijs, egel, bunzing en vele zangvogels.’
Ik fiets over de Kolonie en de tekst die ik citeer staat op een bord dat langs de kant van de weg staat. Ik vraag me af of er nog ergens een lapje grond is dat níet door een spa, schop of ploeg is bewerkt. Dat geldt zeker ook voor dit gebied aan de noordoostkant van Lommel dat men Kolonie noemt (zoals in een vorige aflevering gezegd met Franse tongval uitgesproken met het accent op de laatste lettergreep.)
Koloniën van Weldadigheid. Zo werden deze plaatsen genoemd. Ze ontstonden in het begin van de 19e eeuw als projecten waar voornamelijk landlopers en zogeheten asocialen uit de steden naartoe werden gestuurd. Hier konden zij bij de ontginning van woeste gronden (heide of veengebieden) aan het werk om zich ten nutte te maken van de nieuwe naties, die waren ontstaan na de Napoleontische tijd. Aanvankelijk was het een Nederlands initiatief van graaf Johannes van de Bosch. Hij stichtte in Nederland een aantal kolonies, zoals in Veenhuizen. Hij deed dat ook in België: ten noorden van Antwerpen in Merksplas en Wortel. Het waren in feite opvoedingsgestichten. Na de onafhankelijkheid van België ging de nieuwe natie door met de exploitatie van die kolonies. Met ideeën om nog een soortgelijke kolonie op te richten kwam de Belgische staat omstreeks 1850 naar Lommel: men noemde dat naar toenmalige gewoonte in het Frans: Colonie Agricole. Het was de bedoeling de heidegronden te ontginnen.
De aanleg van het Maas-Scheldekanaal door Noord-Limburg heeft veel te maken met de voortdurende wrevel tussen Nederland en België na 1830. België zocht achterland voor zijn grootste haven Antwerpen, terwijl Nederland weer eens de Schelde had geblokkeerd. Tegelijkertijd wilde men iets doen aan de wilde gronden in de Kempen. In heel korte tijd (1843 – 1846) kwam dit kanaal tot stand, dat aansluiting had op de Maas. Hierdoor stroomde ook kalkrijk Maaswater deze kant op. Dit water werd vervolgens gebruikt om vloeiweiden (weteringen) aan te leggen om landbouw mogelijk te maken.
‘Het straatbeeld bestond aanvankelijk uit twintig genummerde, tegenover elkaar gelegen, analoge langgestrekte bakstenen hoeven van vijf traveeën (dat zijn gewelfbogen – WvL) en één tot anderhalve bouwlaag onder zadeldaken (nok parallel aan de straat), telkens op gelijke afstand (150 meter) van elkaar verwijderd. De ontginbare gronden, die bij de hoeven behoorden, waren doortrokken met irrigatiekanaaltjes, aan de noord- en zuidkant met een strook dennenbos afgezoomd en zo afgescheiden van de omringende heide.’ (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/9716) Dáár fiets ik nu aan voorbij. Ik kon het niet beter beschrijven. Het is nog duidelijk in het landschap te zien. Elk pachtboerderijtje had in de voortuin drie paardenkastanjes erbij gekregen. De percelen lagen tegenover elkaar keurig opgelijnd langs een lange gracht (in het Frans grande fossée genoemd) die was gegraven om het kanaalwater toe te laten. Twintig gezinnen kregen de kans hier een bestaan op te bouwen. Nu is Lommel Kolonie nooit in de zin van een opvoedingsgesticht ontwikkeld, hoewel deze gezinnen aanvankelijk wel uit armoedige delen van België hier aan het werk werden gezet. De gelijkmatig toebedeelde percelen zijn nog heel duidelijk te zien, evenals de op sommige plaatsen aanwezige paardenkastanjes die een enorme omvang hebben bereikt. Zijn het nog wel die oorspronkelijke bomen, vraag ik me af?
Het project liep aanvankelijk niet op veel uit. Het mislukte. Met vallen en opstaan kwam er langzaam meer activiteit. Later is met modernere methoden de landbouw wel van de grond gekomen. De Kolonie groeide uit tot een forse deelgemeente van Lommel. De grande fossée is gedempt en er loopt nu een geasfalteerde weg van ongeveer twee kilometer. Op het einde van die weg is deze gracht nog wel behouden. Er lopen van daaruit verschillende kanaaltjes de omgeving in. Het hele gebied is later in particuliere handen overgegaan. Achterin de Kolonie ontstonden zogenaamde weteringen waar gras werd geteeld voor hooi. Daarbij kwam de Union Allumettière – de Brusselse luciferfabriek – hier Canadese populieren planten en zo werd de wetering achteraan de Stekskeswetering genoemd.
Ik sta voor het kleine museum in de Kolonie, waar ik nog nooit binnen ben geweest. Het is steeds gesloten als ik hier kom, zoals ook nu weer. Er staat een bord waarop uitgelegd wordt dat bij opgravingen veel resten uit de oertijd zijn gevonden en die zijn hier voor een gedeelte tentoongesteld. Zelfs voor onze jaartelling waren mensen hier al in de grond aan het wroeten.
© Willem van Lit - 300920