‘Geef de bijl maar aan mij, dan zal ik wel hakken. Dan hebben we vanavond een flinke partij bij elkaar’.
Vincent Belmans steekt de bijl in de handen van zijn vriend. Hij wil naar het hout toe lopen dat daar al op de grond ligt, maar voelt plots een vlijmende pijn in zijn schouder. Vincent houdt het niet en valt in het hoge gras. Hij schreeuwt het uit. Joske Fonteyn die hem vergezelt die dag, ziet het gebeuren en rent zo snel zijn korte beentjes hem dragen kunnen weg. De zogenaamde vriend van Vincent haalt nog een keer uit met de zware bijl. Het slachtoffer kan niet meer overeind komen. Dan rent de moordenaar Joske achterna. Die probeert door het hoge gras naar de oever van een slootje te komen, hij neemt een aanloop, maar struikelt. Met één geweldige klap van de bijl splijt de moordenaar het hoofd van de negenjarige jongen, die onmiddellijk de geest geeft. De man met de bijl keert terug naar Vincent en geeft hem nog een genadeklap. Daarna berooft hij hem van wat schamele centen die Vincent op zak had.
Ik sta hier voor het monument uit 1930 aan de rand van een fietspad midden in de velden aan de rand van Lommel. Een paar honderd meter verderop staat grenspaal 194 aan de rand van een bos. De open velden waar ik nu sta, waren vroeger bosgebied in een omgeving die Russendorp wordt genoemd. Op deze plek is op 31 maart 1930 een vreselijke dubbelmoord gepleegd door iemand wiens naam niet te achterhalen is. Hij heeft een man van zevenentwintig Vincent Belmans en een jongen van negen jaar Joske Fonteyn morsdood geslagen om wat geld. De moordenaar is later wel gepakt.
Het monument bestaat uit een gedenksteen met een tekst en een kruis er boven op. Hierachter ligt een veld met hooigras. De tekst op de steen is een klaaglied over de roofmoord, een merkwaardig stuntelig gedicht dat begint met de woorden: ‘Treed zacht wandelaar en stoor de zaalge stilte niet… rondom dit kruis hier hangend. Enz.’ Met ontzetting en diep onder de indruk van het voorval moet een plaatselijke dichter deze regels op papier hebben gezet, zelfs zó dat de rest van de tekst door grammaticaal gestuntel amper weergeeft wat er gebeurd is. De woorden zijn in keurige letters in de steen gegraveerd.
Ik ben hier naar toe gekomen omdat ik op zoek was naar de steen der zeven heerlijkheden. Dit is echt aan de rand van Lommel. De moord is feitelijk gepleegd in Mol.
Russendorp heet het hier. Het is een vreemde naam, maar met inwoners van Rusland heeft het niks te maken. Ik heb het van iemand die het kan weten. Russendorp bevindt zich op een spits toelopend stuk Bergeijkse Heide dat voorheen tot Luyksgestel behoorde (nu deel van diezelfde gemeente Bergeijk.) Bij de herverdeling van grenzen na de onafhankelijkheid van België in 1843 werd het in ruil voor een strook grond, de Bladelse Heide, deel van België. Er ontstond een kleine nederzetting van mensen die daar de heide gingen ontginnen. Ze leefden zo ver verwijderd van hun dorpen dat ze tijdelijke woningen bouwden van zoden, bestaande uit pitrus. Deze bies- of pitruszoden worden in het dialect ‘russen’ genoemd.
In het dialect van mijn ouders (Hamont) noemden wij thuis graspollen of -klompen ook wel rissen. In deze streken wordt dat uitgesproken als russen. Ik lees dat van die zoden ook op een internetsite. Er hebben dus plaggehutten gestaan met mensen die op de hei en in de bossen in vroeger dagen hun leven en onderhoud bij elkaar probeerden te scharrelen. Dat er ooit in het duistere verleden Russen hier verbleven, wordt nog heel terloops geopperd op een plaquette (er wordt zelfs vreemd gewag gemaakt van Kozakken), maar dat is meer mysterieus raden dan weten. Er zijn geen stemmen meer van toen en niemand heeft het opgeschreven. Het gebied Russendorp bestaat aan de Lommelse kant uit een gehucht met wat huizen, een deel ervan is ontoegankelijk omdat er een bord staat dat het verboden toegang is voor onbevoegden. En ik denk te weten dat ik niet bevoegd ben.
Het zijn van die plaatsen die door de namen en de verhalen wel de verbeelding in gang zetten. Hier sta ik dan midden tussen de uitgestrekte vlakke verlatenheid – daar bij de ingang van de weg ligt nog wel een grote moderne hoeve – van maïs, gras, bieten en verderop nog een veld met prei en aardappelen tegenover een bosrand die alleen maar stilte weerkaatst. Ik ben alleen.
Het is winderig vandaag en in de verte komt een regenwolk opzetten. Ik ga verder. Die regenwolk achtervolgt me, wil niet voorbij trekken en ik word nat. De regen blijft me akelig lang vergezellen op mijn tocht. Ik zoek naar de steen van de zeven heerlijkheden.
Willem VAN LIT