Opwinding kent verschillende vormen. Zowel positieve als negatieve. Soms van beide soorten tegelijkertijd. Op een zwoele zomeravond, het moet ergens in juli of augustus van het jaar 1984 geweest zijn, zat ik zoals zo vaak samen met een aanzienlijk aantal van mijn neven en vooral nichten zomaar wat te zitten. Vrij anoniem, want ik was nogal een stille in dergelijke groepgebeurens, ook al omdat ik de jongste van het lot was en ik niet altijd in staat was om de gesprekken te volgen. Opeens zei een van mijn nichten: ‘Kleine Danny wordt ook stilaan groot! Volgend jaar naar de Grote Nonnenschool, voor het eerst samen met meisjes in de klas! Ik ben benieuwd wat daar van gaat komen, haha!’ De hele bende lachte hartelijk en ik gniffelde voor de vorm wat mee, al wist ik totaal niet waarom. ‘Het zal hem varen!’ riepen ze bijna in koor. In onze contreien wil dat evenveel zeggen als: ‘Het zal vreemd zijn en een grote aanpassing vergen!’ en daar was ik blij om, want ik was bang van alles wat met water te maken had. Van meisjes niet. Ik stond er op dat moment redelijk onverschillig tegenover, dus eigenlijk verstond ik de commotie van geen kanten. Dat bleek en dat leek een beetje teleurstellend voor mijn vooral nichtelijk publiek, dat zich maar al te graag wilde verkneukelen over mijn door hen voorspelde nakende zenuwachtigheid. Ik werd overschat, denk ik, en begon pas laat te puberen.
‘Voor mij veranderde er toen veel,’ zei iemand plots. ‘In plaats van altijd één juf of meester plots voor elk vak een ander, elk uur opnieuw. De Banaan voor biologie, Vlot voor Frans, de Ploesj voor godsdienst en de Sleurs voor lichamelijke opvoeding.’ Ogenblikkelijk rees er luid protest van een aantal wijzen. ‘De Sleurs? De Sleurs zeg je? Zo wordt hij nooit genoemd! Uit welk kot komt gij gekropen? Dat is de Beul en niemand anders. De Beul!’ Dat werd schuimbekkend beaamd door bijna iedereen. Vreselijke verhalen en anekdotes werden met afgrijzen verteld en opgedist over deze onwaarschijnlijke sadist, die met de glimlach onschuldige pubertjes martelde en huiveringwekkend deed lijden. Ik sidderde en had op dat moment niet door dat hun verhalen flink aangedikt werden enkel en alleen om mij op stang te jagen. Knipoogjes en samenzweerderige elleboogstootjes werden achter mijn rug uitgewisseld.
Een paar nachtmerries en weekjes later stond ik daar in een oranje truitje en een zwart broekje te beven voor een indrukwekkend grote man met het kapsel van een bandlid van de Jackson Five. Hij leek wel een gigantische blanke neger terwijl hij onze schooluitrusting inspecteerde. Bij sommigen was die niet helemaal in orde en dat liet hij al grommend blijken. De mijne was onberispelijk, maar toen hij me passeerde was ik van de stress al aan het zweten als een rund en door mijn overgewichtje spande mijn T-shirt een beetje. Hij voelde het. Als een roofdier snoof hij mijn angstzweet op en keek me dan met een doordringende blik aan. Direct daarna verscheen er een brede glimlach op zijn gezicht. Hij bleef grijnzen. Twee seconden. Voor mij lang genoeg om te zien en vooral te voelen dat dit niet de glimlach was van een sadist. Deze was puur, menselijk en hartelijk. De angst was meteen weg. Die warme lach kwam regelmatig terug, waardoor ik me altijd op mijn gemak voelde. Regelmatig mochten we voetballen en dingen doen die we leuk vonden, maar tussendoor waren er ook keiharde conditietrainingen. Lopen, pompen, springen, opnieuw lopen, pompen, springen en dat bijna anderhalf uur aan een stuk. Ik zag medeleerlingen lachen. Sommigen omdat ze gewoon graag bewogen en in een uitstekende conditie verkeerden, anderen door de kleur van mijn aangezicht, mijn hectoliters zweet, mijn hobbelende buik en mijn voortdurende moeite met het tempo van de groep. Zonder fout was ik constant de laatste die arriveerde of een oefening afwerkte, maar opgeven deed ik nooit. Achteraf moesten we ons dan omkleden en weer naar school fietsen, aangezien de sporthal zich een paar kilometer buiten de schoolpoorten bevond en we aansluitend nog minstens een lesuur te gaan hadden. Ik herinner me nog dat dat in die tijd aardrijkskunde was en dat ik dan meermaals dagdroomde dat ik op mijn rug op de grond mocht gaan liggen, met gespreide ledematen, en slapen. Vaak moest ik hoesten tijdens die les. Soms door verkoudheden omdat ik zwetend door de wind had gefietst, maar meestal gewoon omdat ik zo zwaar op mijn adem getrapt had tijdens die trainingen dat mijn luchtpijp op een of andere manier geforceerd was. Alsof ik voortdurend een Mentos in mijn mond had en koude buitenlucht inademde. Je kent dat gevoel misschien wel.
Meer dan dertig jaar later zit ik naast Jan op de zetel. Ondertussen is het Jan en niet meer Meneer Sleurs of De Beul. Zijn wilde haren zijn verdwenen en hij ziet er iets minder atletisch uit dan tijdens die vermoeiende jaren tachtig. Eerder rond en gezond, als ik ietsje minder eufemistisch mag zijn. In heel die tijd zag ik hem eigenlijk nooit en was hij uit mijn actief geheugen verdwenen, tot voor enkele maanden, toen ik hem opmerkte op Facebook. Drie decennia geleden trok hij naar Polen, een land dat mij persoonlijk weinig zegt en dat zelfs negatieve gevoelens oproept omdat ik vroeger van mijn vader regelmatig dik tegen mijn zin erwten uit zijn tuin moest ‘polen’.
Jan apprecieert er de rust, de uitgestrektheid van het land, de pracht van de natuur, de eenvoud en de mentaliteit van de plaatselijke bevolking. Het zijn doorzetters. Mensen met discipline. Jan vertelt erover, met liefde en respect voor het land en zijn burgers. Op een kalme en rustige manier, die de toehoorders toelaat om alles te laten doorsijpelen. Niet belerend, maar wel vol vakmanschap, gevoel en passie. Altijd nederig en zelfrelativerend. Bevlogen, maar met beide voetjes op de grond.
Jan bezit een groot talent, dat hij ten volle benut: zijn teken- en schilderkunst. Niet om er grof geld aan te verdienen, want dat drijft hem niet, maar om mensen een plezier te doen en simpelweg omdat hij ervan houdt. Zowel van de mensen als van zijn creaties. Hij is gehecht aan zijn vrijheid, is gelukkig door te doen wat hij wil, wanneer hij dat wil. Mijn mond valt open als hij vertelt dat hij op een bepaald moment zevenentwintig uur onafgebroken aan mijn portret heeft gewerkt. Na een aantal voorbereidende uren dan nog. Dat heet passie, in combinatie met doorzettingsvermogen. Zomaar. Om het portret helemaal te hebben zoals hij het voor ogen had en om er mij mee te verrassen. Dat is hem prachtig gelukt.
‘Ik schilder dat grotendeels met mijn vingers, op gevoel’, zegt hij als ik verkondig dat ik niet vat hoe hij het in godsnaam voor elkaar krijgt. Ik kijk naar de uiteinden van zijn armen en zie daar twee enorme kolenschoppen bengelen. Daarna bekijk ik zijn kunstwerk van mijn tronie van heel dichtbij. De o zo belangrijke details waar ik zoveel belang aan hecht zie ik terug in mijn baard, wenkbrauwen, ogen ... Hij heeft me mooier gemaakt dan ik ben, zoveel is zeker, en misschien wel op meer dan één manier.
Als Jan lacht is het zo goed als onmogelijk om niet met hem mee te lachen. Enorm aanstekelijk. Zijn ogen twinkelen, terwijl ze levensvreugde en innerlijke rust uitstralen. Hij geniet van het zijn. Zijn zoals hij is. Jan is een levenskunstenaar.
Danny VANDENBERK