‘De arbeiders stonden op een vlot van tonnen, balken en planken en haalden met een schepzak telkens 25-tal kilo nat zand naar boven’. Ik ga me dan voorstellen hoe dat ging vroeger. Men heeft het over de negentiende eeuw. Elke voorstelling zal wel mank gaan: op klompen wiebelend, slipperend en klepperend op zo’n vlot met een paar man bij elkaar en maar schrapen over de bodem. Wat een labeur! Er zal wel wat gevloekt zijn daar als er bijvoorbeeld weer iemand over boord kukelde en bijna verzoop. En het gaat alweer over zand en zandputten. Daar heb ik het al een aantal keer eerder over gehad in de verhalen.
Ik sta in het bos en zo’n tien meter dieper ligt een ven in de vorm van een hoefijzer. Het heet ook zo: Hoefijzerven. Nu blijkt uit de tekst op een bord dat erbij staat dat hier zo’n tweehonderd jaar geleden zo ongeveer voor het eerst zand werd gewonnen om glas te maken. ‘Dit zand, ook wel kwartszand of zilverzand genoemd, is erg zuiver en heeft bijzonder fijne korrels.’ Er staat ook een bord met venijnig hakerige letters: ‘vissen verboden, mits vergunning.’
Aan de rand van het ven staat een betonnen muurtje waar op verschillende hoogten glazen ruitjes in de vorm van bolletjes zijn ingemetseld. Die glaasjes hebben verschillende felle kleuren. De wandelaar wordt uitgenodigd daar te gaan kijken om zo een bonte blik op het water in het ven te werpen. Het is een kunststuk, zo staat er te lezen op een ander bordje. Glas kan verbeelden en dat weten sommige kunstenaars. Ik ben niet benieuwd en blijf boven staan. Dan loop ik verder.
Het pad is hier verhard. Men heeft er een smalle strook macadam gelegd, zoals het heet. Dat is een benaming van een oud type asfaltweg. De benaming macadam (naar de Schot John MacAdam, die als eerste een verhard wegdek met steenslag ontwikkelde) wordt in België nog steeds gebruikt voor een asfaltweg. Dat even terzijde; het is maar dat u het weet.
Een stuk terug is het pad gewoon van zand. Je ziet wel links en rechts wat kiezelstenen liggen. Dat is vreemd. Kiezelstenen vind je in rivierbeddingen; het zijn door de waterstroom rondgeslepen stenen. Het kan zijn dat hier ooit kiezel is uitgestrooid, maar het kan ook duiden op een waterloop die hier ooit heeft gestroomd. Al deze dingen laten zien dat er maar heel weinig stukken grond zijn die nooit door een schop, ploeg of graafmachine zijn beroerd. Ook de bossen waar ik doorheen wandel niet.
Deze plaats heet de Bellaing. Die naam komt van de vroegere eigenaar van deze gronden, voluit ridder Charles Moreau de Bellaing (1825 – 1895). De ridder was een tot Belg genaturaliseerde Fransman en landbouwingenieur. Hij liet hier op de Kattenbosserheide en op nog andere plaatsen in de Limburgse Kempen de heide ontginnen door de aanplanting van dennenbossen voor de mijnbouw.’ Dat lees ik in een
folder op het wereldwijde web. Ik heb in Lommel nog nooit iemand over De Bellaing horen praten.
Het toont wel weer aan dat hier op grote schaal industrieel dennenbosgoed is aangeplant, dat er voor een groot deel nog staat. Door een ridder aangeplant nota bene. ‘Hout spreekt voordat het breekt’ staat er veelbetekenend bij. Daarom is het geschikt als stuthout in de mijnen. Er liggen heel wat van die geknakte dennen diep onder de grond in de mijnstreek. Over honderden jaren kan men daar weer steenkool van gaan winnen denk ik wat schamper. Maar goed, nú worden bossen ontgonnen om er weer heide van te maken.
In dit stuk bos is voor kinderen ook weer een route uitgezet waar zij kunnen zien hoe vlinders ontstaan: van eieren, via rups, pop tot vlinder. Die stadia staan op verschillende plekken in het bos uitgebeeld in het groot, kunstig weergegeven. Aan de rand van de doorgaande weg van Kattenbos naar Leopoldsburg staat als afsluiting van de educatieve wandeling een enorme vlinder van wel vier meter hoog te pronk. Nu gaat dit maar weer op een werfspotje voor Lommel lijken.
En ik heb nog meer. Een wat vervallen bord dat scheef gevallen tegen een boom staat, wijst naar ‘Speelbos’. Als je het volgt, loop je onder een hoge tunnel van dennenbomen en struiken. Zo’n honderd meter verderop het pad ziet men aan de rechtse kant merkwaardige bouwwerken, tunnels en hutten die gemaakt zijn van dicht op elkaar gevlochten twijgen
(foto). Het lijkt een dorpje van sprookjesfiguren. Deze vlechtwerkjes zetten ook weer de verbeelding in werking. Kinderen kunnen hier hun verhalen spelen door onder en boven langs en door de strengen en klissen te lopen en te klimmen. Je verwacht hier kabouters en heksen. Ik kan me voorstellen dat het voor kinderen ietwat vervreemdend mysterieus kan zijn. Het is gemaakt door Will Beckers, een zoon van een bloemist uit Budel in Nederland. Hij heeft in Lommel op nog wat meer plaatsen zijn strengenkunsten getoond.
Zo staat dit bos links en rechts vol met bezienswaardigheden. Ik loop terug naar het vertrekpunt, maar ik ben nog niet klaar hier. Er is nog een andere route met wat bijzonderheden. Ik moet nog een keer terug.
(Willem van Lit)