Zink. We zijn er van vergeven. Letterlijk. Ik ken in deze streek binnen een straal van ruim dertig kilometer vier plaatsen waar een zinkfabriek is of was. Mijn vader, grootvader, ooms en sommige neven hebben in de zink gewerkt. Ik heb ook een neef die tegen alles in weigerde om er ooit te gaan werken. Ik begin met Lommel, omdat ik hier nu loop over het fietspad in de richting van de Martinus van Gurplaan. Daar op de hoek staat een bruin bordje met zwarte letters, waarop ‘Mariapark’ staat. Aan de overkant van de weg naar Rauw, de Maatheide, lag indertijd de zinkfabriek van Lommel. Hoe komt het dat we hier in de streek zoveel met zink te maken hadden? Dorplein in Budel net over de grens met Nederland; daar heeft een deel van de familie in de zink – de zeenk, zoals mensen het noemden – gewerkt. Dan was of is er een fabriek in Overpelt, in Balen en deze in Lommel, die in 1974 is gesloopt. De herinneringen eraan zijn in Lommel bijna verwelkt.
Waalse industriëlen en geldschieters kwamen hier eind 19e eeuw en vonden het een geschikte plek om die fabrieken neer te zetten. Er was een spoorlijn – de IJzeren Rijn – die Antwerpen met het Duitse Ruhrgebied verbond. Er waren kanalen gegraven die verbindingen hadden met Antwerpen en met het Luikse industriegebied. Er was een brave en goedkope bevolking. Er was ruimte om het afval – de zinkassen – uit te strooien, kortom, ideaal als vestigingsplaats. Werken in de zink was hard labeur. Ik ken de verhalen nog van mijn vader. Dat was nog in de tijd dat zinkerts in ovens werd verwerkt. Later is er een schoner en lichter productieproces ontwikkeld, de elektrolyse. De vervuiling heeft grote gebieden in de omgeving aangetast. Eind twintigste eeuw moest men omliggende gronden saneren. We waren vergiftigd. Daar heeft men het liever niet meer over; men praat liever over natuur, terwijl we weten dat in verschillende gebieden hier ooit (zware) industrie heeft gestaan.
Het terrein waar voorheen het zinkfabriek in Lommel stond, wordt momenteel geëxploiteerd door Sibelco, de zandzuiger. Die hebben dat uitgebreide fabrieksterrein verworven op voorwaarde dat ze de bodem zouden saneren. Ik lees ergens (Wikipedia) dat Sibelco dat deed door er een milieusarcofaag overheen te leggen. Zo’n grafmetafoor klinkt nogal definitief. Tot voor een aantal maanden zag je, als je er langs reed in de richting Mol, aan je rechterhand een enorme aarden wal – ik denk wel vijftien meter hoog – die kennelijk daarvoor was aangelegd. Die is intussen verdwenen. Wel is er een nu een veel lagere dijk waar je niet overheen kunt kijken. Het onttrekt verdere activiteiten van de zandzuiger aan de andere kant aan het zicht. De rand en het talud van die nieuwe dijk is beplant. Het gaat steeds meer lijken op een keurig gemengd bos. Het is zelfs zo dat Sibelco bij de gemeente een aanvraag heeft ingediend hier een ‘robuuste natuurcorridor’ met o.a. ‘droge heide en heischrale graslanden, vennen of duinpannen en kleine landduinen’ aan te leggen. Dat staat aangegeven op borden langs de kant van de weg.
Die zinkfabriek heeft zijn naam gegeven aan dit stukje Lommel: werkplaatsen. Het heeft er ook een fabriekswijk achtergelaten. De arbeiderswoningen liggen bijna in militaire orde links en rechts aan twee parallel lopende zijwegen haaks op de weg naar Rauw, waar trouwens de soms pompeuze woningen van directeurs en ingenieurs waren gebouwd. Ze staan er nu nog. Het is van een onverwoestbare kwaliteit, net als de arbeiderswoningen zelf. Die woningen staan exact vijfentwintig meter uit elkaar; ieder huis had dus twaalf en een halve meter grond aan elke kant. Ik heb het zelf afgepast terwijl ik er langs liep en zo de afstanden heb ingeschat. Ik kan niet zien hoeveel grond er nog achter ligt, maar de huizen waren voorzien van een vrij grote tuin. Daar werden vroeger uiteraard eigen groenten op verbouwd. Arbeiders hoefden hooguit een kilometer te lopen naar hun werk. Heden ten dage noemt men dit soort wijken tuindorpen. De hele wijk is omgeven door bossen en dat benadrukt toch sterk het landelijke karakter van deze industriële omgeving. Natuurlijk is er veel gebouwd, verbouwd en verkoterijd aan de oorspronkelijke woningen. Mensen kregen later auto’s en wilden onder andere hokken hebben om hun vehikels te stallen.
Een weg heeft de naam van de voormalige verzetsstrijder, de andere weg heet Dubbelrij. De fabriek zorgde ook voor voorzieningen: een kerk (dat voorop), een feestzaal, een parochiezaal, scholen en zelfs een klein ziekenhuis. Die zijn alle – soms uitbundig – in deze wijk aan te treffen. Het is een beduidend voorbeeld van de adhesie tussen kerk en kapitaal (K&K), bijna op klassieke wijze. Het ziekenhuisje en de scholen werden naar goed K&K-gebruik door paters en nonnen beheerd. Er zijn nog veel namen in de wijk die verwijzen naar de zinkproductie. Er is een gemeenschapshuis dat de Moffel heet (moffels waren ovencilinders waar het erts in werd gedaan en de zink later werd uitgetrokken). Je hebt er het Ovenplein en het Zinktrekkersplein.
Joris is nog bij me en ik volg de pijl naar het Mariapark.
© Willem van Lit - 180820